De geschiedenis van Oude Vest 109
De geschiedenis van het huis Oude Vest begint wanneer de burgemeesters van Leiden beslissen om over te gaan tot uitbreiding van de stad. Door een grote instroom van immigranten in de 16e en begin 17e eeuw uit wat nu België en (noord-)Frankrijk heet, is de ruimte binnen de toenmalige stadsgrenzen te krap geworden.
Er wordt besloten tot stadsuitbreiding aan de noordzijde van Leiden. De stadsgrens in 1600 bestaat aan de noordzijde van Leiden uit een vestgracht, het huidige water van de Oude Vest, met daarachter een muur op vestwallen op de plaats van de huidige huizenrij en de straat. Aan de binnenzijde van de wal loopt de binnenvestsloot. Op het kruispunt van de Oude Vest en de Volmolengracht (nu Vollersgracht) staat een molen. De aarden wal is daar ter plaatste wat breder. Dit verklaart de bocht in de binnenvestsloot die op veel plattegronden uit die tijd is te zien: Kaart 1600 , Pieter Bast 1600 , Kaart 1610
Ten noorden van de vestgracht liggen voornamelijk moestuinen, afgewisseld met buitenverblijven van de gegoede burgerij. Er wordt een nieuwe vestgracht gegraven, de huidige Maresingel, met daartussen een gracht, de inmiddels gedempte Langegracht. De oude sloten worden gedempt en de tuinen onteigend. Er wordt een nieuw stratenplan gelegd, de oude vestwal wordt afgegraven en de oude muur en de verdedigingstorens worden gesloopt. De zo ontstane bouwgrond wordt eveneens uitgegeven in bouwpercelen. Het gedeelte tussen Volmolengracht en Janvossensteeg wordt verdeeld in acht gelijke percelen, met achter de huizenrij nog drie achter elkaar liggende percelen.Brouwerij ’t Paaert en de Vijer Harten’
Op 6 augustus 1615 koopt Jan Adam Brouwer uit Rijssel (Lille, Noord Frankrijk) zes percelen: Ze beslaan de huidige panden van Oude Vest 109, 109a en 109b, alsmede drie percelen achter nummer 109. Bij de verkoop wordt als voorwaarde gesteld dat de koper de erven aan de voorzijde binnen zes jaar moet bebouwen. Jan Adam is brouwer van beroep. Hij is vermoedelijk zoals vele anderen rond 1600 vanuit Noord-Frankrijk naar Leiden gekomen. Hij is getrouwd met Barbara Daussy. Op 5 december 1614 wordt hij ingeschreven als poorter van Leiden. Men kan in Leiden pas poorter worden nadat men er 12 jaar heeft had. Het poorterschap is noodzakelijk indien men een zelfstandig beroep wil uitoefenen en lid van een gilde wil worden.
Brouwers zijn in die tijd kapitaalkrachtige personen. Het feit dat Jan Adam zes percelen tegelijk koopt, duidt erop dat ook hij een vermogend man is. Behalve de genoemde zes kavels, koopt hij ook nog het ‘huis in de Volmolengracht’, dat direct achter zijn terrein ligt.
Jan Adam gebruikt zijn terrein voor de bouw van een brouwerij, met als naam ’t Paaert en de Vijer Harten’. De brouwerij beslaat waarschijnlijk de huidige nummers Oude Vest 109a en 109b en het hele terrein tot aan de Zakpoort, inclusief het huis aan de Volmolengracht. Het huidige nummer 109 wordt woonhuis. De verdieping boven de nummers 109a en 109b wordt eveneens gebruikt als woonhuis. De begane grond is kennelijk bedrijfsruimte die bij de brouwerij hoort. Op de kaart van C. Hagen 1675 is de brouwerij duidelijk te zien. Het huis links daarvan is vermoedelijk het zgn. ‘huis in de Volmolengracht’.
Op de kaart van C. Hagen zijn tussen de Janvossensteeg en de Vollersgracht veel meer huizen getekend dat er in werkelijkheid stonden. Dat stukje werd in acht gelijke percelen verdeeld en dat is tot op de dag van vandaag de situatie. De drie meest rechtse huizen die Jan Adam bouwt nemen dan ook meer ruimte in dan zoals C. Hagen heeft getekend. De westelijke muur van Oude Vest 109 ligt op een lijn met de westelijke muur van de daarachter gelegen brouwerij.
Jan Adam wordt op 17 april 1629 aangesteld als beheerder van de brandblusmiddelen in het hele bon West Marendorp Landzijde. Dit duidt erop dat hij enig aanzien geniet.Jan Adam overlijdt op 5 juli 1649 en hij wordt begraven in de Hooglandse Kerk. De eigendom van het huis en de brouwerij gaat over op zijn weduwe Barabara Daussy. Ze houdt het complex nog enige jaren aan, maar ze verhuist naar de Garenmarkt. Op 12 februari 1654 verkoopt zij de ‘Brouwerij vande Vier Harten’ met complete inboedel en het woonhuis aan de Oude Vest aan Jan Cornelisz van Rhijn. Het huis aan de Volmolengracht wordt niet in de koopakte genoemd, maar het gaat wel degelijk over op de volgende eigenaar. Tot in de 19e eeuw blijft het steeds in handen van de eigenaars van de brouwerij. Uit latere bronnen blijkt dat het pand officieel verheeld is aan de overige percelen en geheel geïntegreerd in de brouwerij.
Brouwerij ‘De klimmende Leeuwen’
Jan Cornelisz. van Rijn, zoon van Cornelis Jansz. van Rhijn is op 7 oktober 1651 getrouwd met Eufemia Gael, eveneens geboren te Leiden en zelf dochter van een brouwer. Jan Cornelisz. van Rijn zet de brouwerij voort maar onder een andere naam. Vanaf 1 april 1654 heet hij ‘De klimmende Leeuwen’.
Het echtpaar is in tegenstelling tot de meeste Leidenaren Rooms Katholiek. Ze krijgen vier zoons en vier dochters, waarvan er vier op heel jonge leeftijd sterven.
Jan Cornelisz. van Rijn overlijdt op 25 oktober 1670. Hij wordt begraven op de katholieke begraafplaats in Rijnsburg. Zijn weduwe erft het huis en de brouwerij. Eufemia Gael blijft niet aan de Oude Vest wonen. Uit een notariële akte waarin zij voogden aanstelt over haar kinderen, blijkt dat ze in de Haarlemmerstraat woont. De brouwerij heeft ze waarschijnlijk verpacht en het huis verhuurd. Ze overlijdt rond 1678.
De kinderen van Eufemia Gael houden hun erfgoed nog enige tijd aan. Op 16 december 1678 wordt op het huis en de brouwerij een hypotheek genomen, waarschijnlijk om de nog openstaande schulden te voldoen. Op 18 juli 1681 wordt het huis met de brouwerij bij akte van scheiding toegedeeld aan Jacobus van Es, echtgenoot van Magteld van Rijn, een van de kinderen.Brouwerij ‘De Halve Maen’
Jacobus van Es is Leidenaar van geboorte en op 20 februari 1677 getrouwd met Magteld van Rijn. Hij heeft niet genoeg geld om de andere kinderen uit te kopen. Daarom sluit hij een hypotheeklening af. De naam van de brouwerij verandert hij in ‘De Halve Maen’. Jacobus van Es overlijdt in mei van het jaar 1710 en hij wordt begraven in de Hooglandse Kerk.
Weduwe Magteld van Rij krijgt op 4 juli 1710 de voogdij over haar kinderen en ze wordt samen met haar kinderen eigenaar van de brouwerij. De naam van de brouwerij wordt weer veranderd.Brouwerij ‘De Olifant’
Vanaf 1712 wordt melding gemaakt van brouwerij ‘De Olifant’. Nicolaas van Es, een van de zoons wordt bedrijfsleider. Hij moet op dat moment rond de dertig zijn. Magteld van Rijn overlijdt in oktober 1724 en wordt begraven in de Pieterskerk.
De kinderen van Magteld van Rijn blijven korte tijd gezamenlijk eigenaar van de brouwerij. In de akte van scheiding van 7 februari 1726 staan genoemd: Johanna van Es, Jan van Es, Maria van Es, Nicolaes van Es en Theresia van Es. De brouwerij wordt toebedeeld aan Nicolaes.Nicolaas van Es trouwt op 9 december 1745 in Amsterdam met Cornelia Kool, afkomstig uit Amsterdam. Hij overlijdt in april 1753 en wordt begraven in de Hooglandse Kerk. Cornelia Kool, zijn weduwe en erfgenaam overlijdt in april 1760 en wordt evenals haar man begraven in de Hooglandse Kerk.
Cornelia Kool heeft de brouwerij belast met schulden achtergelaten. Het duurt twaalf jaar voordat de curator de brouwerij de Olifant verkoopt. De schulden kunnen uit de opbrengst niet volledig worden voldaan. Op 23 juni 1772 wordt de brouwerij overgedragen aan de Deken en Hooftlieden van het Brouwersgilde. Tegelijk worden uit de boedel twee huizen in de Zaksteeg verkocht aan een zekere Jacobus van Alkemade.Woonhuis
Leiden voert in tegenstelling tot andere steden geen actief beleid om brouwerijen te ondersteunen. Gedurende de hele 17e en 18e eeuw klagen brouwers steen en been over het gebrek aan steun en de belemmerende maatregelen van het stadsbestuur. Aan het eind van de 18e eeuw is er geen brouwerij meer over. De overname door het brouwersgilde moet een laatste krampachtige poging zijn geweest om nog iets te redden.
In 1795 wordt Nederland door de Fransen bezet. Een van de maatregelen van de Fransen is het opheffen van de gilden. Zo wordt volgens de ideologie van de Franse revolutie de verkokerde economie doorbroken. De goederen van de gilden worden verbeurd verklaard.
Op 23 juni 1801 wordt het huis en erf van overheidswege verkocht aan Reinier Brouckhuizen Jacobsz. In de verkoopakte wordt niet meer gesproken van een brouwerij. Waarschijnlijk is daar geen ondernemer meer voor te vinden en dat zal het stadsbestuur ertoe gebracht hebben om de brouwerij te verbouwen tot woonhuis. De huidige nummers 109, 109a en 109b vormen dan één huis. De oorspronkelijke topgevels krijgen een gezamenlijke kap met een doorlopende daklijst.
Op de kadastrale kaart van 1815 is achter het woonhuis geen bebouwing meer aangegeven. Het lijkt erop dat bij de verbouwing het grootste gedeelte van de brouwerij is afgebroken. Achter het verbouwde pand ligt nu een grote tuin die tot de Zakpoort reikt. Zeer waarschijnlijk zijn de muren van de brouwerij blijven staan en dienen die voortaan als tuinmuur.
Reinier Brouckhuizen Jacobsz. verkoopt het huis samen met ‘het huis aan de Volmolensteeg’ (=Vollersgracht) op 23 december 1809 aan Ds. Roelof Schouwenburg, regent van het Weeshuis te Leiden. Dit ‘het huis aan de Volmolensteeg’, waar al eerder melding van werd gemaakt, schijnt deel te hebben uitgemaakt van de brouwerij. Kennelijk is dit op 1809 nog niet gesloopt. Op de kadastrale kaart van 1815 is het niet meer te zien.Ds. Roelof Schouwenburg
Van Schouwenburg is verder bekend dat hij op 20 november 1763 werd gedoopt in Kampen. Hij ging in Amsterdam in ondertrouw op 28 oktober 1792 met Maria Hermanna Broers, gedoopt op 21 september 1768. Na een theologische opleiding werd hij in 1782 beroepen te Oostvoorne. Vervolgens werd hij predikant te Katwijk. In 1808, het jaar voordat dat hij het huis aan de Oude Vest kocht, werd hij regent van het Weeshuis. Hij overlijdt te Leiden op 3 juni 1817.
Zijn weduwe, Maria Hermanna Broers, houdt het huis nog voor tien jaar in eigendom en ze blijft daar waarschijnlijk nog enige tijd wonen. Op 21 augustus 1827 verkopen zij en de andere erfgenamen het pand aan Wessel Albertus van Hengel. Maria Hermanna Broers verhuist terug naar Amsterdam en overlijdt daar op 4 april 1841.Wessel Albertus van Hengel
Van Wessel Albertus van Hengel is verder bekend dat hij in Leiden is geboren op 13 november 1779. Hij volgde de Latijnse School en schreef zich in als student aan de theologische faculteit in Leiden. In 1803 werd hij predikant te Kalshagen en in 1805 te Driehuizen. Hij trouwde in 1808 met Anna Maria Hupé, weduwe Biesterbos, geboren te Amsterdam op 31 januari 1782. Ze kregen 10 kinderen. Ds. van Hengel werd in 1810 predikant in Grootebroek en in 1815 hoogleraar in Franeker. In 1818 werd hij benoemd tot hoogleraar in Amsterdam. In 1824 keerde hij terug naar zijn geboortestad en werd hij hoogleraar aan de Leidse Universiteit. Hij wijdde zich daar voornamelijk aan de studie van het Nieuwe Testament en hij heeft daar veel over gepubliceerd. Vanaf 1827 woont hij dus in het huis aan de Oude Vest.
Uit het bevolkingsregister blijkt dat het echtpaar van Hengel het pand in 1829 bewoont met negen kinderen:
Jacobus, student, 19 jaar, (geb. ± 1810) te Driehuizen;
Johannes Fredrikus, student, 18 jaar, (geb. 06-03-1811 te Grootebroek)
Cornelis Petrus, 17 jaar (geb. ± 1812 te Grootebroek)
Frederik Uldrik, 15 jaar (geb. ± 1814 te Grootebroek)
Wessel Albertus, 14 jaar (geb. ± 1815 te Grootebroek)
Anna Maria, 12 jaar, (geb. ± 1817 te Franeker)
Margaretha Johanna Petronella, 11 jaar (geb. ± 1818 te Franeker)
Hermanus Johannes, 9 jaar (geb. 20-06-1820 te Amsterdam)
Charlotte Margaretha Clasina, 6 jaar (geb. 20-03-1823 te Amsterdam)
. Bij hun woont één student in: Petrus Jas., 21 jaar (geb. ± 1808 te Amsterdam). Tevens wonen er drie dienstbodes:
Christina Cornelia Wilderman, 29 jaar, (geb. ± 1800 te Amsterdam)
Lucia Elisabeth Heytinck, 29 jaar (geb. ± 1800 te Amsterdam)
Jansje Haazebroek, 23 jaar (geb. ± 1806 te Katwijk a/d Rijn.In 1839 zijn er nog maar vier inwonende kinderen: Fedrik Uldrik, Margaretha Johanna Petronella, Hermanus Johannes en Charlotte Margaretha Clasina.
Er wonen dan twee rechtenstudenten:
G.J.A. van Frankensteen, 25 jaar (geb. ± 1814 in Amsterdam)
Leernus Hendrik de Bas, 17 jaar, (geb. ± 1822 in Brummen)
Voor het huishouden zorgen twee dienstbodes:
Aaltje van Sichem, 25 jaar, (geb. ± 1814 te Deventer)
Hendrica Wetterhuis, 22 jaar, (geb. ± 1817 te Deventer)
In 1846 zijn alleen de twee jongste kinderen nog over. De dienstbodes zijn dan:
Adriana Keyzer, 31 jaar (geb. 24-08-1815 te Raalte);
Klasina Alberdina Noordermeer, 20 jaar (geb. 10-12-1826 te Zwolle).In de periode 1854-1861 wonen de volgende personen in het huis:
Het echtpaar Den Hengel, hun zoon Frederik Ulderik met zijn vrouw Maria van de Plas en hun vier kinderen (allen geboren in Nederlands Indië) en de jongste dochter Charlotte Margaretha Clasina. Verder wonen er een kinderjuffrouw: Geertruida Alberdina Methorst, geboren op 18-06-1826 te Hoogland en twee jongetjes die beiden in Nederlands Indië zijn geboren.
In die tijd zijn er de volgende dienstbodes:
Petronella Suzan, geboren 20-01-1827 te Leiden;
Jannetje Huisman, geboren 06-06-1825 te Koudekerk;
Maria Korenhof, geboren 28-10-1827 te Leiden;
Geertruida Johanna van der Nat, geb. 27-01-1840 te Leiden;
Suzanna Catharina Brink, geb. 22-01-1846 te Leiden;
Catharina Verlind, geboren 26-10-1822 te Leiden;Na 1860 wordt het een stuk rustiger in het huis: Behalve het echtpaar van Hengel woont er nog een kleindochter Alida
Petronella, geboren 15-05-1835 te Hoogland en twee dienstbodes:
Catharina Boonstra, geboren 14-11-1824 te Leiden;
Johanna Bulleman, geboren 03-06-1849 te Leiden.
Wessel Albertus van Hengel sr. overlijdt in het huis. Hij wordt op 10-02-1871 te Liden begraven. Zijn portret hangt nog in de senaatskamer van de universiteit. In het gemeentearchief zijn vier verschillende prenten van hem bewaard.
Waarschijnlijk blijft zijn vrouw, Anna Maria Hupé, nog enkele jaren in het pand wonen.Abraham Verhoog Janszoon
Op 11 juni 1879 wordt het huis verkocht aan Abraham Verhoog Janszoon. Van hem is bekend dat hij in Leiden is geboren op 13-08-1841. Hij is timmerman-aannemer van beroep. Hij gaat in ondertrouw in Leiden op 08-04-1864 met Hélène Christina Dee, geboren in Leiden. Op het moment dat hij het huis koopt is hij dus waarschijnlijk 30 jaar oud. Hij verdeelt het pand in drie wooneenheden: de nummers 109, 109a en 109b.
Zelf bewoont Verhoog nummer 109 met zijn vrouw en zes kinderen. Dat zijn:
Johannes Abraham, geb. 13-10-1865
Helena Christina, geb. 16-03-1841
Pieter Jacobus, geb. 17-12-1872
Maria Johanna, geb. 30-03-1878
Abraham Leendert, geb. 11-05-1875
Hendrika Christina, geb. 02-10-1879
Bij hen in woont een dienstbode: Johanna Karstens, geboren te Leiden op 31-01-1845.
De woningen 109a en 109b worden verhuurd. Uit gegevens van het bevolkingsregister zijn veel van de bewoners te traceren.
Daarbij is niet duidelijk wie op welke van de twee adressen woonde. In de periode 1870-1880 vinden we de volgende personen:
Rudolf Theodoor Bijleveld, geboren in Den Haag op 22-09-1835, zonder beroep, met zijn vrouw Wilhelmina Jacoba Hartman, geboren in Den Haag op 14-10-1837 met hun vier kinderen:
Maria Adriana Wilhelmina Elisabeth, geboren op 06-05-1861 in Den Briel;
Martinus Carolus Adrianus, geboren op 21-11-1862 te Rotterdam;
Adriana Johanna, geboren op 14-04-1866 te Leiden;
Charles Marie Antonie, geboren 01-12-1869 te Leiden.
Bij dit gezin behoorden achtereenvolgens als personeel in de huishouding:
Sara Verhoog, geb. januari 1851 te Leiden, dienstbode;
Hendrika Beumer, geb. 18-09-1841 te Wageningen, dienstbode;
Hendrika Theodora van Zwieten, geb. 22-03-1835 in Den Haag, dienstbode;
Fany Julie Hantzen, geb. 20-01-1855 in Duitsland, kinderjuffrouw;
Louise Niehoff, geb. 05-04-1844, dienstbode;
Antonia de Kruijf, geb. 11-10-1848, Sprang, dienstbode;
Neeltje Geertruida Eggink, geb. 25-05-1850, Zoeterwoude, dienstbode.
Tevens woonde in het huis Roelof Bijsterwaagers, geboren op 26-08-1843 te Amsterdam, godsdienstonderwijzer, met zijn vrouw Johanna Gerritje Gijseman, geboren op 27-03-1852 te Leiden.De gegevens van de periode 1880-1890 zijn in 1929 verloren gegaan in de stadhuisbrand. Vanaf 1890 is er een duidelijke scheiding gemaakt tussen de bewoners van de nummers 109, 109a en 109b.
Nummer 109b wordt achtereenvolgens aan de volgende personen verhuurd:
01-01-1890
Carel la Lau, geboren op 26-10-1814 te Leiden, kleermaker met zijn dochter Petronella Maria la Lau, geboren op 29-05-1851 te Leiden.
13-05-1891
Christiaan Plu, geboren op 21-04-1822 te Leiden, algemeen marktmeester, met zijn vrouw Antoinette -Stouten, geboren op 24-09-1821 te Leiden hun dochter Christina Wilhelmina, geboren op 17-03-1865 te Leiden.
23-10-1895
Hendrik Cornelis Bethlehem, geboren op 17-03-1851 te Den Helder, reiziger, met zijn vrouw Maartje Korff, geboren op 17-03-1851 te Den Helder.
17-02-1897
Jan Bethlehem, geboren op 06-02-1875 te Den Helder, kantoorbediende.
01-01-1900
Hendrik de Boer, geboren op 30-09-1852 te Koog aan de Zaan, ambtenaar in de Stedelijke Gasfabriek, met zijn vrouw Betsy Maria Noijen, geboren op 27-01-1859 te Leiden met hun dochtertje Jansje Grietje Suze, geboren op 03-04-1896 te Leiden. 19-12-1902
Jacob Bosch, geboren op 16.10.1854 te Utrecht, fabrieksopzichter, met zijn vrouw Antonia Wilhemina de Vrind, geboren op 23.01-1857 te Rotterdam en zijn schoonzuster Alida Antonia de Vrind, geboren op 26-02-1854 te Rotterdam.
Helena Christina Dee, echtgenote van Abraham Verhoog, eigenaar van de drie wooneenheden, overlijdt op 18 april 1879. Abraham Verhoog hertrouwt met Pauweline Schot. Hij overlijdt op 13 augustus 1909, op de leeftijd van 68 jaar. Bij acte van scheiding van 13-03-1909 worden Oude Vest 109, 109a en 109b toebedeeld aan zijn zoon Pieter Jacobus Verhoog (geb. 17-12-1872). Hij is timmerman en metselaar van beroep. Op 7 mei 1896 is hij te Leiden getrouwd met Jannetje Colpa. Hij gaat niet zoals zijn vader op nummer 109 wonen, maar op 109b.Pieter Jacobus Verhoog
Op 4 mei 1909 betrekt Pieter Jacobus Verhoog het huis, samen met zijn vrouw en zijn drie dochters:
Helena Christina, geboren op 03-04-1898;
Adriana Maria, geboren op 09-11-1902;
Maria Jannetje, geboren op 06-07-1908.
De nummers 109 en 109a worden verhuurd. Pieter Jacobus wordt later brandweercommandant en hij geeft leiding aan de bluswerkzaamheden tijdens de stadhuisbrand van 1909. In het Leids jaarboekje van 1909 is een ooggetuige verslag van hem opgetekend. Op 2 november 1934 neemt hij afscheid als brandweerman. Hij overlijdt op 23-08-1936. Hij is tot zijn dood toe op nummer 109b blijven wonen. Hij bezat nog meer huizen in Leiden. In de akte van scheiding van 29-12-1936 stond een lijst van 17 panden. Daarbij zijn niet meer de nummers Oude Vest 109 en 109a, maar wel andere panden in de nabije omgeving zoals Vollergracht 2 t/m 8 en Oude Vest 115. Nummer 109b staat omschreven als ‘het heerenhuis met erf en tuin te Leiden aan de Oude Vest nummer 109b en de daarachter gelegen werkplaats met erf aan de Vollersgracht’. Dit laatste is de werkplaats die vermoedelijk door Abraham Verhoog is gebouwd ten behoeve van zijn aannemersbedrijf.
De oudste dochter van Pieter Jacobus Verhoog, Hélène Christina trouwt met Abraham Johannes Kors, arts. Het echtpaar woont in Leiden, Plantage 14.
In de Nieuwe Leidse Courant van 12 december 1945 staat een advertentie met de tekst: ‘Verloren: lederen etui met twee brillen, gaande van Plantage naar Oude Vest. Tegen beloning terug te bezorgen, Oude Vest 109b.’ Er zijn nog twee dochters: Adriana Maria Verhoog, zonder beroep en Maria Jannetje Verhoog, medisch analiste. Jannetje Colpa, de weduwe van Pieter Jacobus Verhoog, blijft tot haar overlijden op 12 februari 1953 in het huis wonen. Na het overlijden van hun moeder beginnen de kinderen met het verkopen van panden uit het erfgoed van hun ouders. Bekend is in ieder geval dat Vollersgracht 2/2a op 12 juni 1953 wordt verkocht. Ook de werkplaats achter Oude Vest 109a moet in die tijd zijn verkocht. Er is een bouwplan van 1954. De werkplaats wordt verbouwd tot garages met daarboven pakhuisruimte.
Adriana Maria Verhoog overlijdt op 18 augustus 1965. Maria Jannetje, de jongste dochter, blijft in het huis blijven wonen tot in 1984. In augustus 1984 staat het huis te koop.Elske ter Veld
De nieuwe bewoners zijn Wim Fortuin en politica Elske ter Veld, die enige jaren staatssecretaris van Sociale Zaken is. In die dagen wordt de voorgevel van het huis met verf besmeurd door actievoerders die het niet eens zijn met de hervormingsplannen van de regering op het gebied van de sociale zekerheid. Fortuin en Ter Veld verkopen het pand in oktober 1997 aan P.J. van de Kasteele.